DOMWEG GELUKKIG AAN DE PRINSENSTRAAT

Een schets van de veertiger en vijftigerjaren (deel 2)
BUURTSAAMHORIGHEID
De saamhorigheid in de Prinsenstraat was groot. Met de naaste buren, de Meesters was het contact zeer goed. Buurman Meesters werkte op de melkfabriek en ging met de fiets naar zijn werk. Als er sneeuw lag riep vrouw Meesters: “Riekie, Roel gaat naar de fabriek. Ga je mee sneeuwballen gooien?” Dan gooiden ze met z’n allen sneeuwballen naar Meesters, die voor-overgebogen op zijn fiets ze probeerde te ontwijken. Iedereen had lol, inclusief Meesters zelf.
De tijden waren voor iedereen moeilijk en iedereen moest hard werken om de eindjes aan elkaar te knopen. Velen hadden er dan ook een baantje bij. Oord was dus timmerman en had de kantoorboekhandel erbij en het kosterswerk. Buurman Meesters werk- zaam op de zuivelfabriek, had het agentschap van het Vrije Volk erbij.
Even verderop had Tjibbe Hoekstra, die invalide was, een visloket in de voorkamer. Vele moeders uit de buurt hadden werkhuis. Mensen kenden elkaar een door en door en men kon altijd beroep op een ander doen. Het een “‘noaberschop” leefde

Op de foto, die bij Tinus van de Veen is genomen, zien we v.l.n.r.:
Achter: zus Bosscha, Akke Haisma, Logée Loes, Tinus van der Veen, Jikke, Jannie en Hennie Prins.
Voor: Broer Bosscha, Marten van Dijk, Corrie Bos, Sjirk Bijma, en Johan Holtrop
Veel deed men samen, met vaak Eise Holtrop als initiatiefnemer. Zo werd onder leiding Eise Holtrop de van Prinsenstraat met de HAVO-winkel-week versierd met dennengroen en vlaggetjes. Die vlaggetjes mochten natuurlijk niets kosten en werden dus uit oude kleurrijke lappen geknipt. Dat daardoor sommige bewoners van andere straten de Prinsenstraat smalend “de voddenbuurt” noemden, mocht de pret niet drukken Prachtig was het. Dat men bij de versiering in het bijzonder aan sommige buurtgenoten dacht, bleek wel uit het feit, dat bij de bevrijding speciaal bij het huis van Tinus van der Veen, die met tbc in het kamertje voor lag, de ereboog werd opgericht.
Hiervoor is al gememoreerd dat de kinderen in de buurt veel met elkaar speelden. Ook gingen de zusjes Oord wel met andere kinderen in de straat, die nog klein waren, uit wandelen. Speciaal de interviewers hebben hier goede herinneringen aan. Zo vroeg Jikkie vaak aan vrouw Veenstra: “Mag ik wel even met Anne wandelen?”. Ja hoor, dat mag, maar wel voorzichtig doen.’ Ook bij andere gelegenheden kwam men veel bij elkaar.
’s Zomers had Jac. Veenstra altijd logés uit Amsterdam: oom Wim en tante Rie Visser. Joviale Amsterdammers, die direct met iedereen goede maatjes waren en zich bijzonder thuis voelden in Oosterwolde. Oom Wim wis altijd iets bijzonders te bedenken en tante Rie maakte het met haar opgewekte humeur en Mokumse humor altijd gezellig. Zoiets trekt en de meisjes Oord bewaren aan de vakanties van oom Wim en tante Rie dan ook goede herinneringen. Net als de interviewers trouwens

de Oorlog
Met twee grote zoons had men in de oorlog natuurlijk grote zorgen over de Arbeidseinsatz. Wolter werkte in Rotterdam en hij is in 1944 naar huis teruggekeerd vanwege de onveilige situatie en de aanhoudende razzia’s. Hij ging op de fiets terug. Hij heeft nog gezien hoe Putten op de Veluwe in de brand stond, als vergelding voor een aanslag op Duitse soldaten. De Duitsers staken boerderijen in de brand. Dan kwamen de mannen vanzelf naar buiten om zich te melden: zo was de tactiek. Zoon Joop was nog thuis en ging naar de ambachtschool in Jubbega en verder werkte hij bij Willem de Haan in Fochteloo. Omdat Joop Zich onomwonden tegen de pamfletten verklaarde die NSB-buren op de lantaarnpaal voor het huis van Oord bevestigden, speelde hij zich in de kijker en moest voor de Arbeidseinsatz naar Duitsland. Hij is anderhalf jaar in Penemünde geweest. Moeder Oord stuurde hem wel eens een pakketje met etenswaren. Vaak kwam het niet aan, omdat de barakken waarin de arbeiders zaten gebombardeerd werden en ze telkens moesten verhuizen Ook gebeurde het eens, dat het pakketje teruggestuurd werd, de etenswaren waren er wel uit. Toen hij later weer thuis kwam, is hij bij familie ondergedoken. Soms kwam hij thuis, met een opgeplakte snor en een bril zonder glazen. Hij had veel heimwee, omdat hij nog nooit van huis was geweest. Het laatste halfjaar van de oorlog is hij thuis gebleven, evenals zoon Wolter. Zeker riskant, maar het ging gelukkig goed. Bij razzia’s vluchtten ze de roggevelden in of verborgen ze zich in de kerk. Het duurde soms de hele middag voor ze weer terug konden komen. Een buurvrouw heeft de jongens wel eens eten gebracht.
Soms moest je ook geluk hebben. Voor het huis van de fam. Oord stond een lantaarnpaal. Wolter tapte daar elek- triciteit vanaf,
zodat ze in het blokje waar Meesters en Oord woonden volop licht hadden. Maar toen het clandestien aangesloten was, brandde bij Meesters ook volop licht. Maar deze was niet thuis en had dus niet verduisterd, zodat het verlichte huis een grote schreeuw was: clandestien elektra afgetapt hier! Gelukkig konden ze bij Meesters binnen komen en het licht afsluiten.

.Net als door iedereen moest de radio worden ingeleverd en net als iedereen deden ze dat niet en werd de radio verborgen op de slaapkamer. Vader en moeder Oord luisterden naar radio Oranje er noteerden de berichten. Soms moester de meisjes briefjes met berichten wegbrengen. Wel spannend! Buurvrouw Moes had de radio ook niet ingeleverd die was verborgen onder een mat in de bleek. Huiszoeking bij de fam. Oord leverde gelukkig niets op. Wel herinneren de meisjes Zich hoe de spanning opliep toen er een kast op zolder, die altijd op slot zat, open moest worden gemaakt. Gelukkig zat er alleen gereedschap in. Als kinderen ontging de meisjes Oord gelukkig de meeste gruwelijke dingen.Wel waren ze bang voor de Duitsers, die in de Balhof zaten. Als ze melk bij de boer moesten halen en de Duitsers stonden bij de brug te controleren, moesten ze via de Nanningasluis lopen, anders was je de melk kwijt. Er werd gewaarschuwd voor fanatieke leden van de NSB en vooral voor de landwacht Verder herinneren ze zich het geluid van ’s nacht overkomende vliegtuigen om Duitsland t bombarderen: beangstigend.
In een dorp als Oosterwolde leed de bevolking geen honger. Groente kwam van eigen tuin en ieder had z’n eigen boer voor de aardappelen en/of melk. Bij Oord aten ze ’s avonds nog wat stamppot met wat kruidenazijn. Vet was er niet; het eten was erg schraal. Er werd natuurlijk veel rauwkost gegeten: wortels, koolrapen en knollen (blauwkoppen). Dus was iedereen slank en maagkwalen bestonden niet. Dat schaarste ook inventief maakt, blijkt uit het volgende voorval in de winter van 1943. Veel koeien werden gevorderd voor Duitsland en ze werden per tram vervoerd. De gevorderde koeien stonden dan bij het tramstation en moesten daar gemolken worden. Dus gingen Jannie en Jikkie ‘smorgens om zes uur erop uit met een 10 ltr. emmer. Er was één probleem: ze konden niet melken Uiteindelijk heeft een man die met de meisjes te doen had, wat voor hen gemolken. Opbrengst: anderhalve liter, die bevroren was voordat ze thuis waren, want het vroor dat het kraakte
In de oorlog was vader Oord ook nog nachtwaker op het distributiekantoor aan de Weemeweg, waar alle bonnen lagen. De meisjes moesten daar wel eens brood en koffie brengen. Dan moest er drie keer op de deur worden geklopt, dan wisten ze dat het goed volk was
De bevrijding kwam toch nog vrij onverwachts. Bij het eerste gerucht gingen de mensen naar de Brink, Moeders met de schort nog voor. ’s Avonds danste en hoste het hele dorp Het was een dolle boel.De Canadezen hadden tenten opgeslagen op de Oostenbrink bij de Balhof. Daar waren ze eten aan het koken. Ook stonden er tanks en de militaire jeeps reden af en aan. De meisjes Oord keken hun ogen uit en kregen, zoals dat hoort, chocola en sigaretten voor de mannen thuis. Ook zagen ze daar mensen van de ondergrondse die jaren ondergedoken hadden gezeten. Voor menigeen was het een genot om ’s avonds na achten nog buiten te mogen zijn. Gelukkig was de spertijd voorbij! Vader Oord had een lange lat met de vlag eraan in de boom voor het huis bevestigd. Hij stak boven de boom uit.
In het eerst bleef veel nog hetzelfde Alles was nog op de bon. Het grootste goed was eigenlijk dat je niet meer zo hoefde op te letten wat je zei of deed.
naar het oost
In 1948 kon er worden geruild met Wolter van der Broek, die op het Oost een tabak- en snoepwinkeltje had. Later trok Van der Broek in bij de fam Hospes. Voor Hospes en zijn verloofde was het de enige mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een huis. Van der Broek had daar een kamertje boven. Later, toen hij hulpbehoevend werd, was dat een grote zorg voor mevr Hospes van wie werd verwacht, dat zij de oude man wel zou verzorgen.
Voor de familie Oord was het huis op het Oost een groot huis in vergelijking met de Prinsenstraat. Men had zelfs een douche en er waren boven niet minder dan drie (!) slaapkamers
In 1956 overleed vader Oord, 62 jaar oud, bij de verbouw van de winkel. Met vereende krachten is de winkel verder verbouwd. Na de verbouw werden er, naast kantoorbenodigdheden, ook boeken verkocht. Klaasje is daarna naar huis gekomen om haar moeder bij te staan.

Foto: de winkel van Oord aan ’t Oost
woning
De “meisjes Oord” komen uit een groot gezin.
In het kleine voorkamertje begon vader Oord een kantoorboekhandel. Hij had daarvoor al contacten met een drukker in Steenwijk oor de levering van geboortekaartjes, rouwkaarten en ander drukwerk. Dat werd uitgebreid met school- en kantoorbenodigdheden enz. Pas op het Oost werden er ook boeken verkocht. Op de foto ziet u rechts naast de voordeur een bord waarop stond: “S.Oord, kantoorboekhandeľ”.
Zoals gezegd, werd het voorkamertje gebruikt als winkelruimte. Als je wat inschikte, was de achterkamer groot genoeg. Het keukentje was klein en bestond uit een smal aanrecht, bekleed met zeil, met daarop een emmer met drinkwater en een teiltje voor de afwas. Het afwasmiddel was een dot groene zeep in de zeepklopper en schuimen maar! Boven het aanrecht hing ook hier de bekende drieling: zand, zeep en soda Stromend water was er niet. Men haalde water uit de pomp buiten, of men putte een emmertje regenwater uit de bak.Net als bij alle andere gezinnen uit de buurt, was het ook hier de kinderen streng verboden in de regenwaterbak te kijken. Verder was in het kleine schuurtje “het hûske” met tonnetje gevestigd. Buiten. tegen de achterwand van het schuurtje was een kolenbak. In het schuurtje stond het linnenrek (een prachttent om in te spelen) en er stonden één of meer petroleumstellen. De scheidingswand met de buren was zo dun dat je door de wand heen rustig een gesprek met de buren kon hebben, dan wel de gesprekken van de buren woordelijk kon volgen. Zo was mevrouw Oord eens bezig in het schuurtje en hoorde ze mevrouw Meesters zeggen: Buurvrouw, heb ‘ie de eerpels al opzet? ” Verder was er in de woning een redelijk grote kelder, via de achterkamer bereikbaar. Ongelukkigerwijs was de kelderdeur vlak naast de deur naar de gang. Kwam er nu visite dan moest men bij vertrek waarschuwen: “Pas op, de rechterdeur! anders stortte de vertrekkende bezoeker in de kelder. Vaak hoefde die waarschuwing overigens niet gegeven te worden, want de meeste visite kwam en ging achterom. Boven was er een overloop met kastruimte en ruimte voor een bed. Verder waren er twee slaapkamers. De meisjes sliepen met z’n drieën in een bed, kwamen er logés, dan soms met Z’n vieren; met enige moeite lukte dat best Of men sliep bij de buren of bij vriendinnen.
Achter het huis was de bleek en de pomp stond er. Vader Oord had naast de bleek een rekstok en een schommel gemaakt, hetgeen de populariteit van de meisjes Oord zeker vergrootte. Alle kinderen kwamen er spelen. Trouwens je kon in de Prinsenstraat bij vele huizen spelen. Zo had dominee Bos een wip voor de kinderen, Nijholt een brug en Eise Holtrop had ook een schommel Ook kon er bij het ontbreken van autoverkeer volop op straat worden gespeeld, Op het land achter het huis was alle gelegenheid om te spelen: fijn in de rogge korenbloemen zoeken, of spelen op de kwekerij van Van Dijk achter de Chr. School (Van Dijk’s bosje). In de herfst gingen ze knollen plukken op het land. Daar was boer Nijenhuis niet helemaal gelukkig mee en hij stuurde, als hij het zag, de hond op hen af. Maar dan waren de meisjes allang thuis ’s Winters werden er glijbanen gemaakt op straat en sneeuwhutten in de tuin achter het huis en op het kerkepad naast het land van Wiebe de Boer
slot

In maart 1966 werd de winkel verkocht aan de heer Pot, die er ook een boekhandel in vestigde. Mevrouw Oord verhuisde naar de Prakkenlaan en daar heeft ze tot in 1980 gewoond. Daarna verhuisde ze naar Rikkingahof, waar zij nog 10 jaar heeft gewoond. Ze overleed op de leeftijd van 93 jaar. Op de Prakkenlaan en in Rikkingahof heeft ze veel hulp gehad van haar dochter Inie, die weer in Oosterwolde woont
Foto: Mevr. Oord in d winkel aan het ’t Oost
Tot zover een schets van het leven in de veertiger en vijftiger jaren in de Prinsenstraat of met de dichter J.C. loem te persifleren.
DOMWEG GELUKKIG IN DE PRINSENSTRAAT!
Met dank aan de geïnterviewden: Inie, Jannie, Klaske en Jikkie