Piloot in Oorlogstijd

Eentonig brommen de vier motoren van de B-17 “Junior” bommenwerper, genummerd 42-31299 (vanwege zijn omvang ook wel “vliegend fort” genaamd), nu het vliegtuig zijn plaats in de formatie heeft ingenomen, richting Berlijn. Het weer is goed, in tegenstelling tot de laatste dagen, toen vluchten naar Duitsland moesten worden afgebroken of afgelast vanwege het slechte weer. Een klein half uur geleden is het vliegtuig opgestegen van het vliegveld Horham, een militair vliegveld in Suffolk in het oosten van Engeland, tussen Norwich en Ipswich. Daar is sinds juni 1943 de 95e bombardementsgroep van het 334ste squadron van de achtste Amerikaanse luchtmacht gelegerd, waarvan het vliegtuig met bemanning deel uitmaakt. Dit vliegtuig is er maar één van de vele Amerikaanse toestellen, die zijn opgestegen van de vele vliegvelden in geheel Oost-Engeland waar Amerikaanse legeronderdelen zijn gestationeerd. De formatie bevat zowel verschillende bomgroepen met hun zware bommenwerpers, als ook de voor beveiliging meevliegende jachtvliegtuigen.

Deze keer is het één van de grootste Amerikaanse formaties, die richting Duitsland vliegt, om de oorlogsindustrie in het hart van de Duitse staat te bombarderen. In totaal bestaat de vloot uit ruim 1.200 zware bommenwerpers met ongeveer 12.000 bemanningsleden, dus gemiddeld tien per toestel, bestaande uit o.a. piloten, navigators, boordwerktuigkundigen, boordschutters en bomrichters. De bommenwerpers zijn bewapend met plusminus 13.000 zware machinegeweren, verdeeld over verschillende plaatsen in het vliegtuig, voor de verdediging tegen de vijandelijke aanvallen. De zware bommenwerpers worden bovendien nog begeleid door verschillende groepen Amerikaanse en Engelse jachtvliegtuigen, om de traag manoeuvrerende “vliegende forten” te beschermen tegen de snelle Duitse jagers.

Deze keer is het één van de grootste Amerikaanse formaties, die richting Duitsland vliegt, om de oorlogsindustrie in het hart van de Duitse staat te bombarderen. In totaal bestaat de vloot uit ruim 1.200 zware bommenwerpers met ongeveer 12.000 bemanningsleden, dus gemiddeld tien per toestel, bestaande uit o.a. piloten, navigators, boordwerktuigkundigen, boordschutters en bomrichters. De bommenwerpers zijn bewapend met plusminus 13.000 zware machinegeweren, verdeeld over verschillende plaatsen in het vliegtuig, voor de verdediging tegen de vijandelijke aanvallen. De zware bommenwerpers worden bovendien nog begeleid door verschillende groepen Amerikaanse en Engelse jachtvliegtuigen, om de traag manoeuvrerende “vliegende forten” te beschermen tegen de snelle Duitse jagers. Om 10.50 uur wordt de Nederlandse kust bereikt ter hoogte van Egmond aan Zee, vliegend op een hoogte van ongeveer 21.000 voet, oftewel 7.000 meter. Tot dusver is alles nog rustig, voor zover men van rust kan spreken, in de enorme vloot van zoveel vliegtuigen. Vanaf nu zal het gebeurd zijn met de rust, want de Duitse luchtverdediging is al gealarmeerd dat er weer een grote vloot bommenwerpers in Engeland is opgestegen. Duitse jachtvliegers zijn al in hoogste staat van paraatheid en het afweergeschut is ingesteld, zodra de eerste vliegtuigen de Hollandse kust bereiken. Toch blijft het boven Holland nog relatief rustig. De laatste maanden zijn de vliegvelden in Nederland, waar de Duitse jagers gestationeerd waren, zwaar gebombardeerd, zodat de meeste Duitse eenheden gedwongen waren, zich verder richting Duitsland terug te trekken. Aangezien de meeste jachtvliegtuigen maar een beperkte hoeveelheid brandstof aan boord hadden, werd gewacht tot de aanvallen het meeste effect hadden. Hetzelfde gold overigens voor de meeste Engelse en Amerikaanse jachttoestellen die de vloot tijdelijk begeleiden, behalve voor de nieuwe P-51 Mustangs, die de mogelijkheid hadden extra bandstoftanks mee te nemen en zodra die leeg waren, deze af te werpen. Het stelde de Mustangs in staat de bommenwerpers op hun gehele tocht te begeleiden.

Mustang p-51

De bemanning ziet het Nederlandse grondgebied langzaam onder zich doorglijden. Het IJsselmeer glinstert in de lage ochtendzon. Het zijn herkenbare punten voor piloten en navigator. Het afweergeschut boven Nederland heeft weinig effect op de vloot, vanwege de hoogte waarop men vliegt. In tegenstelling tot de Engelse luchtmacht, die de bombardementsvluchten op Duitsland vooral ’s nachts uitvoeren, geeft de Amerikaanse luchtmacht er de voorkeur aan, om overdag te vliegen. Beide manieren hebben zo hun voor- en nadelen. Overdag is het gemakkelijker navigeren, maar men is ook zichtbaarder voor de vijandelijke jagers. Onder dekking van de duisternis is het moeilijker navigeren, ook omdat op de grond alles verduisterd is en radar in vliegtuigen nog maar net in ontwikkeling is. Zwaar bewolkt en regenachtig weer, is dan ook voor de navigatie een groot probleem en menige vlucht is al voortijdig afgebroken, vanwege het slechte zicht. Dat speelt natuurlijk ook voor de bombardementsdoelen, die bij slecht zicht moeilijk te vinden zijn.

Aan boord van onze B-17 “Junior” zijn, zoals gebruikelijk bij dit type bommenwerpers, tien bemanningsleden. Dit zijn twee piloten namelijk de gezagvoerder 1e Luitenant Garland Brooke Lloyd, de piloot waarover het in dit verhaal gaat en copiloot 2e Luitenant Willys P. Jones. 2e Luitenant Elton Skinner is de navigator en 2e Luitenant Russell P. Allman, de bomrichter in het vliegtuig. Verder is er nog de radiotelegrafist Sergeant John Jansen en vijf boordschutters namelijk: Sergeant Marion Gillmor tevens de werktuigkundige aan boord; Sergeant George Robinson, Sergeant Porter Hyght, Sergeant Victor Valek en Sergeant Ralph Rice.

De bemanning van de Boeing B-17 “Junior”
Staand v.l.n.r.: Lt. Garland B. Lloyd, Lt. Willys P. Jones, Lt. Elton Skinner en Lt. Russel P. Allman
Gehurkt: Sgt. Marion Gilmor, Sgt. George Robinson, Sgt. John Janssen, Sgt. Porter Hyght, Sgt. Victor Valek en Sgt. Ralph Rice. (Foto van Russell P. Allman)

De bemanning weet wat hen zo ongeveer te wachten staat. Eerder hebben ze al
vluchten gemaakt boven vijandelijk gebied en ook hebben ze al vaker gevlogen met dit toestel, maar nog niet eerder was de hoofdstad van het Duitse Rijk het doel, dat zwaar verdedigd wordt.

Gezagvoerder Garland Lloyd kan een ervaren piloot genoemd worden. Sinds
december 1943 is hij al in Engeland gestationeerd en het is al zijn 21ste vlucht boven vijandelijk gebied. Al twintig keer is hij weer heelhuids op de basis Horham teruggekeerd. Ook dit vliegtuig is vertrouwd, want het is al de twaalfde keer dat hij met de B-17 “Junior”, eerder genaamd “She ’s My Gal II”, een bombardementsvlucht maakt. De naam “Junior” had het vliegtuig te danken aan Garland Brooke Lloyd’s zoon met dezelfde naam als zijn vader. Garland Brooke Lloyd werd geboren op 26 juni 1916 te Exchange, een klein dorp in Braxten County, West Virginia. Zijn ouders, Orange Judd Lloyd en Sarah A. Givens, waren op 18 september 1913 gehuwd en Garland was de oudste zoon. Zijn vader, Orange Judd Lloyd was eerst boer, maar zat later in de houthandel.
Niet alleen in Exchange maar ook internationaal, want bepaalde documenten, waarin werd vastgelegd dat personen de grens met Canada overschreden, vermelden verschillende keren de passage van de grens. Waarschijnlijk ging het hele gezin voor korte of langere tijd naar Canada, maar de documenten zijn daar niet helemaal duidelijk of volledig over. Grensoverschrijdingen worden vermeld in 1914, 1916 (enkele maanden na de geboorte van Garland), 1919, 1922, 1928, 1933 en 1935. Soms was het richting Canada, naar Ontario of Alberta en in 1933 weer terug naar Verenigde Staten, Sweet Grass, Montana. In 1935 woont het gezin in Summit, Ohio. Dat de familie in de periode voor de oorlog niet erg plaatsgebonden was, blijkt ook uit de geboorte van de twee broers van Garland, broer Donald William die jong is overleden, is in 1920 geboren in Canada en daar ook overleden en broer Charlie Russell is in 1922 geboren in Ohio U.S.A. In 1940 vermeld een document dat vader Orange Judd Lloyd weer terug is gekeerd naar Braxton County, bij zijn zwager woont, gescheiden en op dat moment werkeloos is. Mogelijk heeft moeder Sarah Givens zich, met de kinderen, in 1935 gevestigd in Akron, Summit County, Ohio, waar meerdere familieleden van Sarah woonden. Garland heeft een driejarige High School opleiding gevolgd en noemt zich later mechanicus en automonteur. Als hij zich op 3 juni 1941 aanmeldt voor een militaire opleiding in Pittsburg, Pennsylvania, heeft hij al een liefdesaffaire achter de rug en is op dat moment gescheiden. Het wordt een pilotenopleiding bij de Amerikaanse luchtmacht, die in het najaar van 1943 leidt tot stationering in Engeland, met als inzet het bestrijden van de Nazi’s in Europa door bombardementen.

Ondertussen is Garland Lloyd, op 16 januari 1943, gehuwd met Grace Louise
Stoutamire en hun woonplaats zal dan in de buurt van de vliegbasis zijn geweest. Veel tijd om van de huwelijkse staat te genieten is er niet, want de plicht roept. Wel kan hij op de valreep voor zijn vertrek naar Engeland, nog meemaken dat er op 9 november 1943 een zoon geboren wordt die de zelfde namen krijgt als zijn vader n.l. Garland Brooke. Echtgenote Grace Louise is dan al naar haar geboortegrond en familie in Florida vertrokken.

Naarmate de grens met Duitsland nadert wordt het drukker in de lucht. De Duitse jachtvliegtuigen voeren de druk op en met een ware doodsverachting, storten de vliegers zich op de bommenwerpers met hun boordwapens en granaten. Dat vuur wordt weer beantwoord door de boordschutters van de bommenwerpers. Bovendien moeten de Duitse jagers voortdurend rekening houden met Engelse en Amerikaanse “collega’s”. Aan alle kanten vallen slachtoffers, bommenwerpers die voltreffers krijgen, Duitse en geallieerde jagers die elkaar uit de lucht schieten en Duitse jagers die getroffen worden door de boordwapens van de bommenwerpers. Soms gebeurt het zelfs, dat een neerstortend vliegtuig nog een ander lager vliegend vliegtuig in zijn val meeneemt. Het is bij één van deze aanvallen, dat de “Junior” door
mitrailleurvuur wordt getroffen in de geschutskoepel, in de neus van het vliegtuig en aan de onderkant van het vliegtuig. Bij die aanval wordt bomrichter 2e Lt. Russell P. Allman door zijn pols geschoten, waardoor die wordt verbrijzeld en de hand nog slechts met enkele vellen aan de arm hangt. Zijn collega’s leggen een knelverband aan en proberen de arm zo goed mogelijk te verbinden. Hij krijgt een morfinespuit en wordt in het gangpad gelegd. Ondertussen kan het vliegtuig zijn tocht vervolgen. Dat gaat zo door tot de bommenwerpers in de buurt van hun doelen bij Berlijn komen.
Voordat het zover is, zijn al een twintigtal bommenwerpers verloren gegaan, soms met een deel van, of de gehele bemanning, anderen hadden het geluk om er op tijd uit te kunnen springen.

De bemanning van de “Junior” is tot het uiterste geconcentreerd, voortdurend alert op aanvallen van Duitse jagers. Nu de doelen in zicht komen, zal het vliegtuig moeten dalen en dat betekent, dat ook het afweergeschut een gevaarlijke vijand is. Bovendien vraagt de navigatie nu de volle aandacht. Elke groep bommenwerpers heeft een eigen doel, dat gebombardeerd moet worden en elke groep heeft een groepsleider, die de groep vliegtuigen naar het doel leidt. Als het doel gevonden is, kunnen de bommen worden gelost en kan het vliegtuig weer gaan klimmen tot een veiliger hoogte, tot het zijn plek in de formatie weer gevonden heeft en de weg terug kan worden aanvaard. Zo neergeschreven lijkt het maar een moment, maar de hele operatie neemt ongeveer een half uur in beslag.
Ondertussen hebben de Duitse jagers opnieuw getankt en wordt een nieuwe
aanvalsgolf ingezet op de huiswaarts kerende bommenwerpers. Opnieuw vallen er verschillende slachtoffers onder de bommenwerpers en de aanvallende jagers. In de buurt van de Nederlandse grens, bij één van de laatste aanvalsgevechten, wordt de B-17 “Junior” de target van een Duitse jager. Het is luitenant Elton Skinner, de navigator, die de jager aan ziet komen. De mitrailleurs van de jager lijken wel koplampen, zoveel vuur spuwen ze. De bommenwerper wordt op verschillende plekken geraakt en in eerste instantie lijkt de schade mee te vallen, maar al gauw blijkt, dat er een brandstoftank aan de rechtervleugel geraakt is en dat die vleugel in brand staat. Na een kort overleg met zijn bemanning, besluit gezagvoerder Garland Lloyd het bevel te geven om het vliegtuig te verlaten. Als eerste zal Lt. Russell Allman het vliegtuig verlaten. Hoewel Skinner voorstelt samen met Allman het vliegtuig te verlaten en voor hem het valschermkoord los te trekken, stelt Russell Allman dat hij best in staat is, met zijn goede hand, het koord aan te trekken om de parachute te openen. De andere bemanningsleden helpen hem door het ontsnappingsluik en halen opgelucht adem als ze zien dat Allman’s parachute opengaat. Na Allman verlaat Skinner het vliegtuig en hij wacht een poosje met het open trekken van zijn valscherm, om zo eerder op de grond te zijn en zijn gewonde makker op te kunnen vangen. Zijn zweefvlucht omschrijft hij later als volgt: “Het
gevoel dat ik kreeg, toen ik de parachute opentrok, kan ik onmogelijk beschrijven. Om de één of andere reden twijfelde ik er niet aan dat hij open zou gaan. Na het geraas van de motoren en het geratel van de mitrailleurs, het geschreeuw over de intercom, de zorgen over de brand en het springen in hetgeen alleen God wist……., daarna de dodelijke stilte en een vrede die ik voordien nooit heb meegemaakt. Ik wilde voor altijd wel blijven zweven”.
Alle bemanningsleden kunnen op tijd het vliegtuig verlaten en als laatste springt ook gezagvoerder Lloyd uit het brandende toestel, voordat het enkele tellen later een paar honderd meter ten westen van het dorp Oranje in de gemeente Beilen, op slechts kleine afstand van de lagere school, zich in de grond boort.

Eenmaal op de grond geland, worden drie bemanningsleden opgevangen door
vader en zoon Zwanenburg, boeren in Oranje, die de parachutes naar beneden zagen komen. Het zijn de gewonde 2e Lt. Russel Allman, zijn hulp 2e Lt. Elton Skinner en Sgt. Marion Gillmor. Terwijl buren de Duitsers, die inmiddels naar de vliegeniers aan het zoeken zijn, de verkeerde kant op sturen, verbergen vader en zoon Zwanenburg Skinner en Gillmor in het veld en nemen de gewonde Allman mee naar huis, waar de huisarts Dinkla wordt ontboden om de gewonde te helpen. Na hem verbonden te hebben, adviseert de arts om Russel Allman over te dragen aan de Duitsers, zodat hij naar een ziekenhuis kan. Aldus gebeurt en Allman wordt, na overdracht aan de Duitsers, naar Leeuwarden vervoerd, waar zijn hand wordt geamputeerd. Via Frankfurt en kamp Stalag Luft III wordt hij later, in september 1944, uitgewisseld tegen twee gewonde Duitsers en naar Amerika gerepatrieerd. De bemanningsleden Elton Skinner en Marion Gillmor, door de Zwanenburgs verstopt op de heide, worden in de nacht opgezocht en naar de boerderij gebracht, waar ze enkele dagen verblijven. Daarna worden ze op de vluchtlijn naar het zuiden gezet, om terug te keren naar Engeland.
De 2e Luitenant en navigator aan boord, Elton Andrew Skinner, ziet kans met
behulp van verschillende mensen van de ondergrondse organisatie uit handen van de Duitsers te blijven en wordt op 10 september 1944 in de buurt van Luik door het Amerikaanse Eerste Leger bevrijd en vertrekt de volgende dag naar het Verenigd Koninkrijk. Sergeant Marion Gillmor was minder gelukkig, hij viel uiteindelijk toch nog in handen van de Duitsers en kwam in een krijgsgevangenenkamp voor vliegers, Stalag Luft III, in Sagan-Silezië en later bij Neurenberg terecht, waar hij aan het einde van de oorlog werd bevrijd.

De zes andere bemanningsleden, 2e Luitenant en copiloot Willys Piers Jones, de
radio-operator Sergeant John Janssen, schutter Sergeant Ralph Rice, schutter SergeantPorter B. Hyght, schutter Sergeant George Robinson en staartschutter SergeantVictor Peter Valek waren minder gelukkig. Twee van hen werden door de landwacht opgepakt en overgedragen aan de Duitse bezetter,

een andere aangehouden door een politieagent en op aandringen van zijn meerdere ook overgedragen en de andere drie werden direct door Duitse wehrmacht soldaten gevangen genomen. Alle zes kwamen in een krijgsgevangenenkamp terecht. Willys Jones in Stalag Luft I, waar later ook Garland Lloyd terecht zou komen. John Janssen, Ralph Rice, George Robinson, Porter Hyght en Victor Valek kwamen terecht in kamp Stalag Luft IV Bruto-Tychow in Pommeren, waar ze, aan het einde van de oorlog door de geallieerden werden bevrijd, uitgezonderd Victor Valek die, tijdens een verplaatsing van het krijgsgevangenenkamp, met een
medegevangene wist te ontsnappen en in vrijheid het einde van de oorlog wist af te wachten (gegevens ontleend aan het
Airborn museum Engeland). 1e Luitenant en gezagvoerder Garland Brooke Lloyd komt ook heelhuids beneden, maar hij landt in de vloeivelden van de aardappelmeelfabriek in het Hijkerveld. Die vloeivelden waren
bezinkvelden voor het eiwitrijke
afvalwater, dat vrij kwam bij het
bewerkingsproces van de aardappelen.

Nat en stinkend pakt hij zijn parachute bij elkaar en zoekt een plek om zich te
verbergen in het nabijgelegen natuurgebied. Als hij een geschikte plek gevonden heeft, trekt hij zijn stinkende vliegersoverall uit en wacht de nacht af. Ondanks intensief zoeken van Duitse militairen en landwachters wordt hij niet gevonden. Als het eenmaal donker is, verlaat hij zijn dekking en trekt in noordwestelijke richting, lopend op zijn kompas. Dat was voor hem geen onbekende materie, gezien zijn ervaring in Amerikaanse en Canadese bossen. Die noordwestelijke richting was dezelfde welke de vliegtuigen vlogen op weg terug naar Engeland. Waar hij de Drentse Hoofdvaart is overgestoken is niet bekend, maar vermoedelijk bij Hijkersmilde. Om zich een beetje warm te houden zet hij flink de pas er in. Vermoedelijk langs de Drentseweg, door de bossen van Appelscha, via Langedijke naar Twijtel, ten westen van Makkinga. Hemelsbreed een traject van 20 kilometer, maar de tocht zal toch minstens 25 à 27 kilometer zijn geweest. Moe, met pijnlijke voeten, hongerig en verkleumd (het is die nacht licht vriezend weer en hij heeft alleen zijn vliegersuniform aan) en omdat het licht al weer begint te gloren in het oosten, klopt hij, nadat hij de boel eerst heeft verkend, in Twijtel op een deur van een wat van de weg staande boerderij. Deze wordt bewoond door de familie Willem Jacobs Wemer. Die boerderij is later omstreeks de jaren ’80 afgebroken. In het voorhuis sliepen de drie zonen van het echtpaar Wemer in een kleine slaapkamer. Toen ze het geklop op de deur hoorden pleegden de jongens fluisterend overleg.

Boerderij Wemer Twijtel 1

Zeker in die tijd voorspelde kloppen, in de vroege ochtend, maar al te vaak weinig goeds.
Een bekende zou niet op die deur kloppen, want die was al jaren niet open geweest en klopte meestal op een raam van de woonkamer of op de achterdeur. Toen één van de jongens voorzichtig naar buiten keek, zag hij een man staan, maar veel wijzer werd hij daar niet van. Wel zag hij dat het geen Duitser was. Toen Lloyd de jongens hoorde fluisteren riep hij “hello” en opende, vermoedelijk de 24-jarige Jacob, voorzichtig de deur. Zoals meestal in zulke omstandigheden, bracht de vreemdeling de nodige consternatie teweeg. Vader Willem Wemer, inmiddels ook wakker geworden, bekeek de situatie en besloot de militair te helpen, ondanks dat het streng verboden was door de Duitse bezetters en op hulp aan de geallieerden de doodstraf stond. Grote moeilijkheid was de communicatie, Lloyd sprak alleen Engels en de Wemers drukten zich uit in het Stellingwerfs dialect. “We konden niks met hem”, herinnert zich zoon Dick later. Bovendien bleef Lloyd argwanend, omdat hij nog niet wist of deze mensen wel te vertrouwen waren. Na overleg, wordt zoon Jacob er op uit gestuurd om iemand te zoeken die Engels verstaat. Na een poosje komt hij terug met Peter Hes, die ook op Twijtel is ondergedoken en redelijk de Engelse taal beheerst. Hij vertaalt zo de belevenissen van de piloot. Ondertussen is de kachel opgestookt en Lloyd krijgt een plek op de divan, die bij de kachel staat. Ook krijgt hij te eten, namelijk een bord roggenbri’j (pap van gemalen rogge), gewone boerenkost. En als de mannen Wemer zijn gaan melken, kan hij naar hun bed en slaapt tot een uur of drie in de middag. Omdat de familie Wemer klein behuisd is en er eigenlijk geen plaats is voor gasten, wordt de ondergrondse organisatie gewaarschuwd. ’s Avonds komen, in de persoon van Johannes Willem Fase, een 37-jarige godsdienstonderwijzer van de Hervormde gemeente van Donkerbroek en Douwe Zwanenburg, een 44-jarige commies van de Rijksbelastingen, woonachtig in Makkinga, die ook in het plaatslijk verzet zat, de piloot ophalen en brengen hem naar Donkerbroek. De beide heren, Zwanenburg en Fase, hielden zich bij de ondergrondse vooral bezig met het onderbrengen van Joden en andere onderduikers, met alles wat daarmee samen hing, in de wijde omgeving van Donkerbroek en hadden overal contactpersonen. Die nacht sliep Garland Lloyd bij de heer Fase, getrouwd en 4 kinderen en de volgende dag, 8 maart werd Lloyd, die zijn militair uniform had verwisseld voor burgerkleding, ondergebracht bij de dames Gorter, twee ongehuwde dames, die een woning in de Wandelbos van Donkerbroek hadden, genaamd “De Klokkebei” (nog bestaand).

De volgende avond laat, op 9 maart, werd de heer Fase, terugkomende van een vergadering van verzetsmensen met nog een persoon, bij zijn huis aangehouden door twee landwachten vanwege het nog op straat zijn in spertijd. Vermoedelijk werd hij al in de gaten gehouden vanwege zijn verzetswerk. Bovendien had het gezin gastvrijheid verleend aan twee Jodinnen, een moeder en dochter. Ook deze vrouwen werden gearresteerd. De volgende dag werden Fase en de vrouwen naar de Leeuwarder gevangenis gebracht. Gelukkig had Fase bij zijn arrestatie een huiszoeking kunnen voorkomen, omdat hij wist dat de uniform van Garland Lloyd en een revolver van een gedeserteerde Duitser nog bij hem in huis lagen. Bij de eerste verhoren konden hem niet direct verzetsdaden ten laste worden gelegd, maar wel het verbergen van Joden. Na verschillende verhoren, waarbij Fase van zijn geloofsovertuiging getuigde, wordt hij negen weken later nog onverwacht vrijgelaten. Van die verhoren in Leeuwarden heeft hij later een uitgebreid verslag gemaakt. Het ondergrondse verzet in Donkerbroek, dat niet wist wat er bij de bezetter bekend was en wat Fase bij soms onmenselijke verhoren eventueel los zou kunnen laten, nam voorzorgsmaatregelen en verplaatste de onderduikers, die de laatste weken voor Fase’s arrestatie, ergens door hem waren ondergebracht. Zo kwam het dat ook voor Garland Lloyd een nieuw adres moest worden gevonden.

Boerderij “Romsicht” van de familie Tiesinga op “Drie Tolhekken” onder Oosterwolde

Hij werd verplaatst naar het buurtschap “Drie Tolhekken” onder Oosterwolde, op ongeveer twee kilometer van het dorp, bij de familie Tiesinga, op hun enkele jaren voor de oorlog gebouwde boerderij, genaamd “Romsicht”.

Lammert (1912-1985) en echtgenote IJbeltje (1915-2001) waren in 1937 gehuwd en het gezin telde inmiddels drie kleine kinderen. De eerste jaren waren niet gemakkelijk. In juni 1938 werd een levenloos kindje geboren, eind augustus 1939 volgde de Algemene Mobilisatie, waardoor ook Lammert (infanterist lichting 1932) weer onder de wapenen moest. Gelegerd in de Haarlemmermeer, vocht hij in de meidagen 1940 bij Schiphol tegen de Duitse invallers en het duurde nog tot juli 1940 voor hij naar huis terug kon keren.

foto links: Trouwfoto van Lammert en Yp

De afkeer tegen de bezetters was gevormd en de maatregelen die de bezetter uitvaardigde, maakten het alleen maar erger. Ook hun levensovertuiging, beide belijdende leden van de Gereformeerde Kerk, sterkte hun verzet tegen de bezetter. Ze werden daarin gesteund door dominee Mollema, die in Oosterwolde de spil was van het verzet in Gereformeerde kring en veel onderduikers wist te plaatsen. Zodoende was het echtpaar in verzetskringen geen onbekende. In de loop van 1942 kwam de eerste onderduiker, Mart Eizinga. Een jonge man die zich had moeten melden voor werk in Duitsland. Maar na een jaar keerde hij wegens heimwee al weer terug naar Lisse, waar hij vandaan kwam. Later zouden er nog vele onderduikers volgen voor korte of langere tijd. Klaas Westra, een student uit Zeist, was één van hen, die begin 1944 aanwezig was, op de boerderij “Romsicht” en zich op 10 april 1945 aanmeldt bij de N.B.S. Garland Lloyd was ook niet het eerste geallieerde bemanningslid die een plekje kreeg op boerderij “Romsicht”. Een maand eerder, in de nacht van 19 op 20 februari, was een Engels vliegtuig, de Lancaster DV 267 “K for King”, bij Tolbert neergekomen en twee van de bemanningsleden, Sergeant Ronald (Ronnie) Aitken en “special” Sergeant James Arthur ( Jim) Davies, kwamen na enige dagen omzwerven, via de ondergrondse op boerderij “Romsicht” terecht. Daar konden ze zeventien dagen tot rust komen, voordat de ondergrondse het verstandig vond, ze naar Garijp te verplaatsen. Jim Davies heeft zijn leven lang contact met de familie Tiesinga onderhouden en over zijn “avonturen” in de oorlog uiteindelijk het boek “A leap in the dark” geschreven (1994). De beide Engelsen waren dus nog maar net vertrokken toen de Amerikaan Garland Lloyd zich aandiende. Communicatie ging in het begin vaak via Klaas Westra, die het Engels goed beheerste, maar als men tot elkaar veroordeeld is, leert het snel en na drie maanden kon Garland al een aardig mondje Nederlands. Zo schrijft hij, na de oorlog, in een brief aan de familie Wemer. Het was, met en voor de nieuwe gast, wel even wennen. Gewend zijnde als gezagvoerder de bevelen uit te delen, meende hij soms, dat hij ook in huize Tiesinga zijn leidersfunctie uit kon oefenen. Maar het zal ook wel mede aan zijn karakter hebben gelegen. Daar was mevrouw IJbeltje Tiesinga, in de omgang kortweg Yp genoemd, met zelf een sterk karakter en in verwachting van haar vierde kind, niet van gediend. Het botste dus wel eens, maar het kwam nooit tot een uitbarsting, daar was Garland gentlemen genoeg voor. Aan de andere kant, kon hij ook een heel gezellige gast zijn.

Huize “Romsicht” beschikte over een harmonium (orgel). Hoewel hij nooit les
had gehad, kon hij binnen de kortste keren allerlei melodietjes spelen. Bovendien had hij een mooie zangstem en de familie Tiesinga mocht ook graag zingen en orgelspelen. Hij speelde graag met de kinderen en spelenderwijs leerde hij de beide oudste kinderen in het gezin Engelse versjes. Op een gegeven moment werd hem dat, vanwege de veiligheid, afgeraden. De kinderen zouden onbewust, op een verkeerd moment, de aanwezigheid van een Engelsman kunnen verraden. Verder had hij natuurlijk, als de veiligheid het toeliet, gezelschap van tenminste drie andere onderduikers. Mocht er gevaar dreigen, dan kon het hele gezelschap zich verbergen in een hol in het bos, op een afstand van ongeveer 400 meter van de boerderij. Dat hol was groot genoeg om een 5 tal personen te herbergen voor korte tijd. Na september zou dat hol ook nog een rol spelen in de wapenopslag voor het ondergrondse verzet, waarvan Lammert wapeninstructeur was. Een wekelijks terugkerend ritueel was de wasbeurt van alle gezinsleden in de tobbe (grote waterteil). Er was nog geen stromend water en ook elektriciteit was nog onbekend, alhoewel er wel een Amerikaanse windmolen aanwezig was, voor het opwekken van stroom. Ook Garland Lloyd moest zich aan die wasbeurt onderwerpen. Mevrouw Tiesinga zorgde voor warm water en dan kon Garland zichzelf verder wel redden.
Eén ding waar Luitenant Garland Lloyd slecht over te spreken was, was het feit dat hij zo lang moest wachten, voor hij op een vluchtlijn kon worden gezet. Als hem dan werd uitgelegd, dat op dat moment een nieuwe vluchtlijn moest worden uitgezet, vond hij dat voor hem, als gezagvoerder, best een uitzondering kon worden gemaakt. Hij was overigens niet de enige piloot die maanden moest wachten. Ook Ronnie Aitken en Jim Davies moesten maanden wachten, voordat ze de tocht naar het zuiden konden maken, wat voor hun gastgezinnen natuurlijk ook grote risico’s inhielden. Gelukkig gaat het allemaal goed en omstreeks 20 juni 1944 neemt hij afscheid van de familie Tiesinga om, via de pilotenvluchtlijn, naar het zuiden te vertrekken. Hij laat een briefje van 100 Franse frank achter met daarop zijn postadres in Amerika.

Franse Franken

Hoe zijn vlucht precies is verlopen is, niet helemaal bekend. Eerst volgen we de
gegevens van Ab A. Jansen in zijn boek “Sporen aan de hemel” op bladzijde 91.
Waarschijnlijk is hij door de ondergrondse naar Meppel gebracht. Vanaf daar is hij, onder begeleiding van twee Amsterdamse verzetslieden Henk van Cleeff en Dr. van de Heyden, per trein via Nijmegen naar Veghel gebracht, samen met nog twee andere piloten. Dit waren de Mustang jager piloot 2e Lt. Horace B. White (die op 3 maart 1944 bij Blokzijl in de Noordoostpolder was neergestort) en Sgt. Joseph P. McDonald (boordschutter van een B-24, die al op 22 december 1943 bij Noordwijk in Groningen was neergekomen).
Daar worden de mannen opgevangen door de broers Harry en Gerard Otten en per fiets naar hun huis in Erp gebracht.
De broers en ook hun zusters Antoinette en Thea, hadden eerder al vijfendertig
geallieerde vliegers onderdak verleend, in hun huis aan de Kerkstraat, tegenover de R.K. kerk. Ook de dienstbode was van de gang van zaken op de hoogte. Na twee dagen, het is dan 26 juni 1944, worden ze per fiets weggebracht en overgedragen aan Cor van Laanen, een verzetsman uit Dinther, die hen naar Schijndel bracht waar kapelaan Frederik Woestenberg het verzet leidde. De kapelaan had verschillende schuiladressen, maar waar hij de vliegers heen heeft gebracht is onbekend. Ook is het niet bekend of de mannen bij elkaar zijn gebleven. Waarschijnlijk hebben ze zich nog een paar dagen in het grensgebied opgehouden en zijn ze bij Baarle-Hertog via de familie Hugo Cornelissen, beter bekend als “Miet Pauw” de grens met België overgestoken. De familie Cornelissen had een textielwinkel in het grensgebied. Helaas was de vluchtlijn in België geïnfiltreerd door een Belgische ‘abwehr’ agent, genaamd René van Muylen. Hij had kans gezien zich, als betrouwbaar verzetsman, in te werken in de vluchtlijn richting Antwerpen. Zodra piloten zich melden, bracht hij ze naar een bepaald adres in Antwerpen, onder het mom dat de leider van de verzetsgroep hen graag wilde spreken. Eenmaal binnen bleek dat ze in handen waren gevallen van de Duitse S.D.
Ook voor Garland Lloyd kwam op deze manier op 9 juli 1944 een eind aan zijn
vluchtroute. Het was moeilijk de S.D. te overtuigen dat de mannen geallieerde
vliegers waren. Ze hadden immers vaak geen originele identificatie meer, alleen de door het verzet bezorgde valse identificatie. Ook werd door de S.D. geprobeerd hen namen te ontfutselen van verzetsmensen die hun geholpen hadden in bezet gebied. Gelukkig werd meestal gewerkt met schuilnamen of bepaalde codes en konden de gevangen genomen vliegers weinig informatie geven. Wel werd door de infiltratie de vluchtlijn begin september opgerold, waarbij verschillende slachtoffers vielen o.a. “Miet Pauw”. Eenmaal als geallieerde vlieger erkend, werd Garland Lloyd met anderen naar Brussel vervoerd en vandaar naar een krijgsgevangenenkamp in Duitsland.

1e Luitenant Garland Lloyd kwam terecht in krijgsgevangenenkamp Stalag Luft I te Barth, een kleine stad aan de Baltische Zee in Noord-Duitsland. Dat kamp was in oktober 1942 opgericht als Brits krijgsgevangenenkamp voor luchtmachtofficieren. Toen de Amerikanen zich met de oorlog begonnen te bemoeien, werden ook de Amerikaanse luchtmachtofficieren hier geïnterneerd. In januari 1944 waren er ongeveer 500 Amerikanen. Toen Garland Lloyd er arriveerde waren het er al ongeveer 6.000. Eén van hen was 2e Lt. en copiloot van de “Junior”, Willys Pierce Jones, die in maart direct gevangen was genomen en dus al vier maanden in het kamp verbleef.

Foto links: Plattegrond Stalag Luft I

Tegen het einde van de oorlog waren er ruim 9.000 krijgsgevangenen. Het kamp werd een paar keer uitgebreid met nieuwe groepen barakken, zodat er uiteindelijk vier complexen waren. Lloyd en Jones waren in kamp Noord ondergebracht.
Naarmate het laatste oorlogsjaar vorderde, werd het voedsel steeds schaarser. Het basisrantsoen werd aangevuld met pakketten van het Internationale Rode Kruis, maar de aanvoer van die pakketten begon steeds meer te stagneren, zodat dit in maart zelfs leidde tot hongersnood in het kamp.

Rode Kruis pakket voor de krijgsgevangenen

Vanaf 1 april 1945 werd de situatie, wat voedsel betreft, weer wat beter door aanvoer van geallieerd voedsel, dat via Zweden en de havenstad Lübeck in het kamp aankwam. De hygiëne in het kamp was minimaal. Op een paar duizend man waren maar een beperkt aantal douches beschikbaar en ook de bedden werden maar één keer in de maand verschoond. Daarnaast was de gezondheidszorg heel beperkt. Artsenzorg was er nauwelijks en ook van een ziekenboeg was nauwelijks sprake door voortdurend plaatsgebrek. Kleding en dekens moesten door de geallieerden zelf worden verzorgd.
In de zomer van 1944 was er een zending van het Rode Kruis aangekomen.
Voor iedere gevangene twee uniformen en twee dekens. Maar naarmate de tijd
voortschreed, werden de voorzieningen steeds schaarser, niet alleen doordat er
steeds meer gevangenen kwamen, maar ook doordat de Duitsers steeds meer van die goederen confisqueerden voor eigen gebruik. Daarbij kwam nog dat de winter van 1944 bijzonder koud was, waardoor het verblijf de laatste maanden zeer zwaar was, aangezien de aanvoer van brandstof voor verwarming ook minimaal was, evenals het voedsel.
Hoewel krijgsgevangenen officieel recht hadden om twee keer per maand een brief en drie keer per maand een briefkaart te versturen, was het in de praktijk moeilijk om materiaal en toestemming te krijgen, om bericht naar huis te sturen. Wel bracht het Rode Kruis soms bericht over naar Amerika, dat vermiste personen in een krijgsgevangenenkamp zaten.
Brieven uit Amerika waren soms ook vijf à zes maanden onderweg voordat ze,
gecensureerd, de betrokken persoon bereikten. Van de moeder van Garland Lloyd weten we, dat ze op de hoogte was van de belevenissen van haar zoon in het kamp (6 mei 1945 Akron B J ).
Voor ontspanning waren er bij de kampementen West en Noord een voetbal- en
basebalveld, waar ook de andere afdelingen, op afspraak, gebruik van konden maken en onderlinge wedstrijden konden spelen. Op muziekgebied waren er twee bands geformeerd die regelmatig optraden. Vanaf begin 1944 werd er ook groepseducatie gegeven in de eetzaal, over verschillende onderwerpen, maar de laatste maanden was daar geen plaats meer voor door ruimtegebrek. Van Garland Lloyd weten we, dat hij drie keer in de week cursus gaf in verkooptechniek en spreken in het openbaar, dat had hij geschreven aan zijn moeder. Voor de oorlog was Garland van beroep vertegenwoordiger dus hij wist, waar hij het over had.
Ook was er ruimte voor individuele hobby’s, zoals studeren van werktuigbouwkunde, waarvoor boeken aanwezig waren in een kleine bibliotheek, tekenen, schilderen, houtsnijwerk en voor zover materiaal aanwezig, ook modellenbouw. In januari 1945 zat Garland Lloyd in complex Noord 1 – barak 11 – kamer 14.

In de laatste dagen van april werd de Duitse kampleiding steeds zenuwachtiger door de nadering van de Russische troepen. Tussen de Duitse kampleiding en de geallieerde leiding van het kamp was overleg, om het hele kamp te verplaatsen, zoals met bijna alle gevangenenkampen in het oosten van het Duitse rijk gebeurde. Maar de Engelse en de Amerikaanse officieren weigerden, om aan een verplaatsing van het kampement mee te werken.

Foto: De laatste kampmaand



Op 30 april 1945, na een hele dag overleg tussen de Duitse kampbewaking en de
Engels/Amerikaanse kampleiding, gaat ’s avonds om tien uur de verlichting uit
en vertrekt het Duitse leidings- en bewakingspersoneel in colonne door de poort, zonder deze achter zich te sluiten. De kampleiding wordt overgenomen door de krijgsgevangenen. Die nacht blijft het rustig in het kamp en de volgende dag verschijnen er al Russische inspecteurs in het kamp, die een aantal gevangenen naar Rusland laten vertrekken, maar de Engelsen en Amerikanen met rust laten. Op 6 mei 1945 vertrekken drie leidinggevende officieren van het kamp naar Engeland, om een evacuatie voor te bereiden. Op 12, 13 en 14 mei worden alle krijgsgevangenen via een ingestelde luchtbrug, verzorgd door de 8e Amerikaanse luchtmacht, naar veilig gebied gebracht. De Engelsen gaan terug naar hun vaderland en de Amerikanen gaan naar een, na de invasie in Normandië ingericht, tentenkamp genaamd “Camp Lucky Strike” ten noordoosten van de Franse havenstad Le Havre. Na de nodige registratie kunnen de mannen op verhaal komen, krijgen nieuwe kleding en uniformen uitgereikt en doden de tijd met allerlei activiteiten. De manschappen kunnen zich inschepen op de USS Monticello, een sinds 1942 in dienst van de Amerikaanse Marine varend troepenschip, met een capaciteit van ruim 6.500
passagiers. Garland Lloyd komt op de passagierslijst voor onder nr. O-803.103.
Op 23 mei 1945 vertrekt het schip uit de haven van Le Havre en op 2 juni 1945 meert het schip af in de haven van New York. Garland Lloyd neemt aanvankelijk zijn intrek in het Statler Hotel in New York, voor hij naar zijn familie vertrekt.

Bronnen:
Eigen archief Lieuwe Tiesinga
Archief Teunis Schuurman -alias- Pats Vollenhove
Verliesregister SGLO
Oorlogsmonument Oranje
Historische Vereniging Gemeente Beilen
Historische vereniging Makkinga, brief van G.B. Lloyd
Archief Vereniging/Stichting Friesland 1940-1945 Tresoar Leeuwarden
Wiki Tree
Sporen aan de hemel, boek Ab Jansen.
Met latere correspondentie tussen schrijver Ab Jansen en mevrouw Tiesinga
Vluchtlijnen Brabant – Air Forces Escape en Evasion Society
American prisoners of war in Germany
by Greg Hatton. Stalag Luft I. Barth
Wikipedia – Stalag Luft I
Camp Lucky Strike, Le Havre
Find A Grave Memorial – Internet
NARA-AAD Databases